dinsdag, november 21, 2006

We lijden tot we niet meer lijden.



Al eeuwenlang hebben mensen zich verwonderd over het lijden, in zichzelf en in anderen, en geprobeerd er een verklaring voor te vinden. Lijden is gebruikt als argument vóór en tegen het bestaan van God, als argument voor egoïsme en altruïsme, en ook al blijft het beëindigen ervan voor veel mensen vooralsnog in nevelen gehuld, één ding is wel duidelijk: Lijden is even persoonlijk als universeel en het verdeelt mensen zowel als dat het ze verenigt.
De overeenkomst met dat andere woord met een hoofdletter, Liefde, dringt zich op.

"It is our suffering that brings us together. It is not love. Love does not obey the mind, and turns to hate when forced. The bond that binds us is beyond choice. We are brothers. We are brothers in what we share. In pain, which each of us must suffer alone, in hunger, in poverty, in hope, we know our brotherhood. We know it, because we have had to learn it. We know there is no help for us but from one another, that no hand will save us if we do not reach out our hand. And the hand that you reach out is empty, as mine is. You have nothing. You possess nothing. You own nothing. You are free. All you have is what you are, and what you give."

"The dispossessed", Ursula K. Le Guin

Dus, hoewel lijden en liefde allebei in dezelfde categorie lijken te vallen, verdragen ze elkaar maar matig of lijken elkaar zelfs uit te sluiten. Dit vind je ook terug in een aantal spirituele tradities, waar lijden en angst trouwens vaak synoniem zijn. De boodschap lijkt te zijn: door te handelen op een manier die onze liefde vergroot, verminderen we onze angst danwel ons lijden, en omgekeerd, verminderen we de angst in ons, dan is er meer ruimte voor liefde, voor onszelf en voor anderen.

Eén spirituele traditie die zich intensief heeft beziggehouden met de aard van het lijden (en de verlossing ervan) is het boeddhisme. De "vier edele waarheden", zoals ze genoemd worden, handelen dan ook over lijden, respectievelijk het bestaan ervan, de oorsprong ervan, de beëindiging ervan, en de weg die leidt naar beëindiging van het lijden, oftewel het "edele achtvoudige pad."

Het mag verwonderlijk lijken dat het boeddhisme, dat tenslotte vrijheid en vrede van geest nastreeft, zich zo intensief bezighoudt met het tegenovergestelde ervan, maar dat is het niet. Eén van de redenen hiervan is de aanname dat we al vrede zìjn (of hebben), dat we al vrij zìjn - maar dat we ons er niet bewust van zijn, dat we begoocheld zijn. Dit impliceert natuurlijk dat we ons eigen lijden creëren - en het dus ook kunnen beëindigen. Met andere woorden, ons lijden heeft niets te maken met externe omstandigheden - het zit tussen de oren en dat is ook de plaats waar we het kunnen beëindigen.

Wat daar nog bij komt: de ironie is dat het juist ons lijden is dat ons er toe zet het pad te gaan dat tot beëindiging van ons lijden leidt. Onze pijn is de grote motivator die ons ertoe aanzet over onze eigen schaduw te springen, dingen te doen (of te laten) die wellicht tegen onze impulsen ingaan, en het simpelweg eens op een andere manier te gaan proberen. Immers: als je blijft doen wat altijd al deed blijf je krijgen wat je altijd al kreeg. Op die manier wordt lijden de aanzet tot verandering die ons leven transformeert, een transformatie die veel verder gaat, uiteindelijk, dan ons "goed voelen" - lijden als catalysator voor onze spirituele groei.

Eén van de ernstigste oorzaken van ons lijden is de identificatie met onze gedachten en overtuigingen, die uitmondt in een constante oorlog met de realiteit, met dat-wat-is. Lange tijd hebben velen van ons de neiging om, geconfronteerd met nederlaag na nederlaag, ons nog fanatieker aan lang-gekoesterde overtuigingen vast te klampen. Het is vaak pas na een totaal en diepgaand failliet, als al onze dromen in scherven liggen, dat we ons realiseren dat de oplossing niet ligt in het nòg fanatieker najagen van hersenspinsels, of wellicht het najagen van àndere hersenspinsels, maar dat vrede pas mogelijk is in de mate waarin we onze identificatie met die hersenspinsels loslaten. Overmatig ego (want dat is het) wordt onze ondergang, en ego is niets dan angst - angst om niet te krijgen wat we denken nodig te hebben, angst om niet te krijgen waar we denken recht op te hebben, of angst om het te verliezen als we het eenmaal hebben.

De meesten van ons bereiken dit punt alleen doordat we het lijden uiteindelijk meer dan zat zijn, totdat we op een punt komen waar we bereid worden datgene op te geven wat ons het meest aan het hart gaat: onze overtuigingen, meningen, en -uiteindelijk- onze opvattingen over wie en wat we zijn, en we ophouden ons er mee te identificeren.

Op dat moment gebeurt het wonder: ons lijden, waarvan we ons wanhopig hebben afgevraagd waar het toch in hemelsnaam goed voor was, vervaagt. Het heeft zijn taak volbracht - zijn functie als gids is ten einde. We zijn thuis, bij onszelf, bij onze ware aard (die liefde is) en bij het besef dat alles goed is zoals het is, wij, het bestaan, en zelfs het angstige en pijnlijke pad dat ons hier gebracht heeft. We lijden totdat we beseffen dat we niet meer hoeven te lijden.

Geen opmerkingen: